Boogbruggen in Groningen

(Uit: Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag 8 april 2000)

(Door: Jochem Abbes)

Er zijn in onze provincie tal van oude bruglocaties te wijzen, maar bouwkundige objecten uit de tijd voor 1850 zijn zeer schaars. Door de toename van het land- en scheepvaartverkeer zijn sinds die tijd de meeste oude vaste bruggen vervangen door beweegbare en zwaardere bruggen. Dit betekende ook het einde van veel oude gemetselde boogbruggen, waarvan sommige ware technische hoogstandjes uit het verleden zijn geweest.

Bij Aduarder Steentil over- spant nog zo'n eeuwenoude boogbrug de oude weg van Groningen via Dorkwerd en Aduard naar Friesland. De brug is een van de oudste (zo niet dé oudste) die we nog hebben en is gebouwd in de zeventiende eeuw, terwijl de funderingen vermoedelijk nog uit de zes- tiende eeuw dateren.

Keermuren

De fraaie boogbrug is gebouwd van bak- en natuursteen en rust op zgn. aansluitende keermuren. De sluitsteen in de boog is met het provinciewapen getooid. De Aduarder Steentil is het oudste voorbeeld van dit type brug dat vooral in de zeventiende en achttiende eeuw in de plaats kwam, van de oude houten bruggen.

De sinds de Middeleeuwen gangbare bruggen bestonden meestal uit houten jukken met daarop balken en een planken overspanning. Hout was echter, niet zo duurzaam en na de introductie en bevordering van de baksteen en de gewelfbouw door de Cisterciënzers werd het mogelijk om stenen boogbruggen te maken.

Wanneer en waar de eerste boogbruggen in de provincie zijn gebouwd is niet bekend. Waarschijnlijk zijn de oudste voorbeelden te zien op de kaart van Haubois van de Stad (Uit plm. 1640). De binnenstad was in die tijd nog hoofdzakelijk te bereiken via oude houten bruggen, maar de drie belangrijkste stadspoorten bezaten ten toen al een stenen brug (de Herebrug, de Oosterbrug en de A-brug). De gewelftechniek was bij deze bruggen nog voorzichtig toegepast (twee of drie k1eine bogen), maar dit zou anders worden bij de Boteringebrug.

Hoofdroute

Deze brug overspande de oude hoofdroute door de stad over de top van de Hondsrug en lag centraal tussen de oude en de nieuwe stad. In 1703 werd de brug herbouwd in de vorm van een stenen boogbrug en kreeg een overspanning van 59 voet en 4 duim (17 meter), een dikte op zijn hoogste punt van 27 duim (70 cm) en een pijlhoogte van ruim 29 voet. De 'Boteringeboog' werd destijds als een wonder van bouwkunst beschouwd en men kon nauwelijks geloven dat de brug de zware koetsen en karren kon dragen.

In zijn Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden (Stad en Lande, dI. XXI, 1794) schreef A.J. de Sitter dan ook: Wegens de stoutheid van het werk munt uit de Boteringe[brug], [...], wier boog in het midden dermate smal is, dat iemand, onkundig van het geen een wel ingerigte dragen kan, schrikt, als hy in den zomer ter gelyker tyd twee of drie hooiwagens, waarvan ieder gemeenlyk tweeduizend pond voert, op denzelven ziet' en voegde de 'bygaande plaat, (zie afbeelding) toe.

In 1886 werd de Boteringe boog vervangen door een vaste smeedijzeren brug, maar in 1931/32 herbouwd door S.J. Bouma naar voorbeeld van de oude boog. Andere markante boogbruggen zijn nog te vinden in Appingedarn (de VIinterbrug en Vrouwenbrug, 19e eeuwse vernieuwingen van de oude bogen) en Winsurn (1808, in 1940 door de Genie opgeblazen en het jaar erop herbouwd).

Vroeger sprak men wet van 'steenen pijpen' en enkele oude, maar inmiddels verdwenen boogbruggen herinneren hier nog aan, o.a. de Oude Pijp in Winschoten (verbond de Torenstraat met de Langestraat) en de 'Ruterspiepe' in Sappemeer.

(Afbeelding ontbreekt: De Boteringe-boog en gedeelte der Ossemarkt te Groningen', zoals A.J. de Sitter die beschreef.)

Terug naar Aduard in het Nieuws