Brief geschreven door een vader aan zijn zoon

in de oorlog 1940-1945

Beste zoon, in het laatste epistel van jou vroeg je,
of een van ons wat uit wilde leggen van 't gebeuren hier in 't Groninger-land.
En daarom neem ik nu de pen ter hand.
Ik dacht, hoe moet ik dat zeggen heel in 't kort,
zodat het niet langdradig wordt.
Nu, langdradiger zal het wel worden allicht,
al is het dan ook in één of twee regels gedicht.
Zo steken we dan van wal vanaf 't begin
en zet er vanaf 't zuiden van ieder wat in.


Piet Neuman, de timmerman leert nog tevree,
ze kregen op reis een dochtertje mee,
Henk Westerhof trouwde met van der Veen's Hil,
maar in hun woning is het nog ijselijk stil.
Schoolderman, ijverig als dorpswachter van 't veld,
is geweldig op motor-geratel gesteld.
Jo Smits helpt trouw Gerrit Kuipers zijn vrouw.
Wiebe Smit gaat nog steeds met de post op sjouw.
Schele Wiebe de Groot loopt met zeer dunne melk,
hij moet dat van Seis-Inquart gehekeld door elk.
Juffrouw Meijer de moeder van Timon en Koen
wordt ouder, maar zelf kan ze alles nog doen.
Veldstra de krompoot rijdt motor en fiets,
zijn benen zijn niet recht, zo kan hij toch iets.
hendrik Hogerwerf zit nog steeds met zijn vrouw,
ze heeft rugverlamming, en dat betert niet gauw.
Zijlstra die plakte onze woonkamer dicht,
hij is behanger, dus dat is zijn plicht.

Juffrouw Hendriks, de moeder van Jopie en Griet,
gaat haar huis even uit, maar waarheen weet ze nog niet.
Dan Evenhuis met zijn bekende Geesein,
hij denkt, o die koeien, als ik nu maar verdien.
Evert Wielsema wordt ouder, hij fibreert als een koe,
maar fietsen dat kan hij, dan wordt hij niet moe.
De plaats waar Jaap Knoop zijn glorie begon,
staat nog geen gebouw, niet van hout nog van beton.
Kooi woont aan de oever van 't Aduarder Lindt
'k geloof dat hij het geld bij hopen wint.
Kees v.d. Horn is bakker, en wordt ijsselijk dik,
hij heeft in zijn vak maar zeer weinig schik.
't Gemeentehuis is nu een winkel subiet,
alleen de waren, die vind je er niet.

Nanning is Nanning, dat weet je nu wel.
Van de Kazemiers wonen hier toch een heel stel.
Bij Postema geen nieuws, net als wij niet veel werk,
want daar waar die verkocht wordt, mindert heel snel.
Kiestra die oude, die werkt zich nog dood,
zijn fiets van 't jaar tachtig is sikkom al rond.
Vrouw Bos is het nieuwsblad, een Duitse gerust,
want waarheid vertellen, dat is haar een lust.
Dan heb je de pikhengst (Rozema), die heeft maar een knecht,
want Harm kan niet meer bij een bakker terecht.
Korringa, Ja, niet de oude maar Jan,
woont hiernaast, ook geen baby meer man.
Dit huisje kocht Menno, maar niet voor de woon,
hij huurde (ARBERE), nu ook wel zo schoon.
Piet Smit daar werkt Greta, van 's morgens acht,
behalve als de school te Zuidhorn haar wacht.
Doornbos loenst wat met zijn oog door de bril,
die smit heeft het goed want hij doet wat hij wil.
Tjitske, die rust op haar lauweren voor 't glas,
en Eppe Jonkman treurt dat hij eens melkrijder was.
Vrouw Kuipers, die handelt in hout en in steen,
en Ete die helpt haar, dan gaat het meteen.
Jan Holtrop, die werkt op de staats-melkfabriek,
hij timmert en hamert en metselt de kliek.
De Boer bakt zijn waren, maar hoe of dat gaat,
dat is een raadsel, maar 't is meestal laat.
Dan Reinder (Duisterwinkel) de zanger, die timmerman is,
naast hem daar woont Bakker, met Bet Smit zijn vrouw,
de tweede vrucht wacht hen van de huwelijkse trouw.
Ook Vennema woont nog op de eigene stee,
hij kan als 't zo doorgaat nog heel goed wat mee.
De meisjes van Ite, die wonen nu saam,
voor vrijen zijn ze subiet onbekwaam!
Oosterhof, die naast deze meisjes woont,
doet zaken die dunkt me goed worden beloond.
Meester Jonker schudt wijselijk maar wat met zijn Hoofd,
't is of hij zeggen wil, een gek die 't geloofd.
De Oosta's wonen rustig, met koppen zo zwart,
want warmte voor ieder licht hun na aan het hart.
Vrouw Klamer die moedert met Hendrik wat om,
je weet wel, die Westerloo, zijn stok is zo krom.
Dan heb je de winkel van Doedens er naast,
dat loopt nu juist niet zo hard dat het raast.

Vrouw Oosterhof, 't vrouwtje van snijderke Derk,
leeft meest van de baten van Pieter zijn werk.
Nu krijg je de weduwe van wijlen Jan Blom,
ze heeft een pensioentje, maar kom er niet om.
Geert Knoop is soms woest als de olie ontbreekt,
of zou 't komen dat het geld in de zakken niet steekt.
Jaap Wegman, de dikke kamer olifant,
is met zijn melkrit mooi aan det trant.
Ook Jaapke is nog altijd Lalkens, en schoon.
Voogd is misêre, die oude die kraatk.
Roolvink leeft nog altijd, ondanks zijn gestel.
Naast hem Jet Kersaan, die ken je nog wel.
Nu volgt Brechtje Noord, met haar brede affuit,
ze schommelt heel kalmpjes het gangetje uit.
T. Carsouw, de vader van een talrijk gezin,
tekt nu van zijn kroost soms een beetje gewin.
Blomsma, die is nog een goed kastelein,
en crisis-beambte op boeren terrein.
Dan woont er de moeder van voorgaande man,
van haar weet ik niets, dus daar schrijf ik niets van.
Hummel bewoont er een kamer van haar,
je weet wel, daar woont deze, dan die er een jaar.
Derk Smit met zijn dochter heeft klompen te koop.
Pieter Noord melkt wat koeien met Fokke zijn zoon,
nu is Pieter nog baas, straks is Fokke patroon.
De winkel die nu volgt is van Holtrop en vrouw,
hij handelt in alles, verpakt en ook rauw.

Wiert Meijer daar huizen nu Duitse soldaten,
daarover is het verboden te praten.
Dan woont Spanninga, in een nieuw gebouw,
dus eindelijk heeft deze man ook een vrouw.
Hendrik Kuipers, die man leeft genoeglijk en lang,
alhoewel voor uitgavenis hij ijselijk bang.
Dan is het Jan Wegter, die loopt op ons pad,
zijn Trijn is nog dik, en zijn schedel wordt glad.
Van der Groot denkt net als zijn buurvrouw te doen,
't moet blijken of 't gaan zal, met heel veel fatsoen.
Juffrouw Gooienga is daar niet meer in huis,
Sien en Lies koken voor haar op 't keukenfornuis.
Mook heeft met de radio's een lelijke strop,
P.T.T. eisten van hem de hele ratteplan op.
Martina Staal leeft nog steeds en is ook weer gezond,
'k geloof dat ze in de oorlog weer evenwicht vond.

Popke Rozema leeft in het huis van zijn moei,
bij zijn vrouw zie je nog steeds niets van huwelijks-groei.
Berend Hoiting die tobt er toch zo met zijn vrouw
ze was ernstig ziek en ze betert niet gauw.
Juffrouw Kuipers, geboren Siccama, moeder van Tjeerd
heeft een mooi huisje en centen, door ieder begeerd.
Wed. Datema, je weet wel, die statige vrouw,
die woning, nog die juffrouw veranderen gauw.
Van Dijk, ja die man heeft een deksel verdriet,
hij heeft een auto, maar rijden mag niet.
Eén van de buren (gezusters Balk) naast van Dijk,
viel, en verviel aan de dokters praktijk.
Venekamp levert ons graag brood op de bon,
hij deed het graag anders, als het maar kon.

Nu slaan wij de blik een wijle omhoog,
de kerk met haar toren verrijst voor ons oog.
we denken dan ernstig, o Here bewaar,
dat Uw volk toch nog lang zich hier vergaar.
Door Gods huis beschaduwd woont Renkema's vrouw,
wat volgen die Oosterhoff's elkaar toch gauw,
na Ite stierf laatst weer broer Pieter van Leens,
ook grote gezinnen gaan uit elkaar eens.
Onze predikant is altijd vol vuur,
hij bezorgt ons menig genoeglijk uur.
Hendrik Smit, nu ouderling, volgde Oosterhoff op,
het gezin van hem is altijd tip-top.
Vrouw Bosma, haar dochters worden al oud,
veel van hun kornuiten zijn reeds getrouwd.
Janna Vegter, nijgt nog als altijd haar hoofd,
aan haar heeft geen man ooit nog liefde beloofd.

(wordt vervolgd.....)

Terug naar inhoudsopgave Ingezonden stukken