Inpoldering door de monniken

Uit “Een klooster, drie dorpen”, de geschiedenis van Aduard, Den Ham en Den Horn 1192-1992, Uitgeverij Profiel Bedum

(Uitverkocht, boek wordt misschien nog herdrukt)

Inpoldering en bedijking

In het begin van de dertiende eeuw heeft het klooster de inpoldering vaardig ter hand genomen. Het landschap Middag kreeg een dijk waarvan de Gaaikemadijk aan de westkant deel uitmaakte. Ook Hoogemeeden- Zuiderham werd in die tijd ingepolderd. De westelijke dijk van Hoogemeeden-Zuiderham was de dijk langs de Riet, de huidige Hogeweg-Spanjaardsdijk. De zuidelijke dijk bij Den Horn was een stuk van de Westerdijk vanaf Enumatil en de oostelijke dijk vormde de huidige Langeweersterweg.

Omstreeks 1250 sloot op de dijk Langeweersterweg de bedijking van de Langeweersterpolder aan. De zuidelijke dijk van deze polder lag ter hoogte van de boerderij van de familie Bolt aan de Langeweersterweg 2. Binnen deze dijk kwam een sluis in het Peizerdiep te liggen, zodat aan de overkant, tegen de Gaaikemadijk een nieuwe polder bedijkt kon worden. Ook het Nijland werd daarop omdijkt. Omstreeks 1275 volgde Noorderham met een dijk die aansloot bij de Spanjaardsdijk en vervolgens op de bedijking langs de Kliefsloot.

De scheepvaart en de afwatering via de inbraakgeul van het Peizerdiep, langs Aduard raakten rond 1300 in de problemen. Bij boerderij Arbere werd daarom in 1313 een sluis gelged om het water in het Peizerdiep op peil te houden en bovendien kwam er vanaf die sluis een kanaal in de richting van een dichtgeslibd deel van het Peizerdiep om de scheepvaart via de Medenertocht naar een stuk Peizerdiep te leiden, dat nu deel uitmaakt van het gegraven Aduarderdiep.

Omstreeks 1400 groef het klooster het Aduarderdiep vanaf Nieuwklap rechtstreeks in noordelijke richting, zodat de scheepvaart en de afwatering nieuwe mogelijkheden kregen. Naar men aanneemt was de loop van het Peizerdiep langs Aduard zover dichtgeslibd, dat het klooster een kanaal groef in de richting van Aduard: De Lindt.

Een ander bewoningspatroon

Deze inpolderingen en bedijkingen boden nieuwe bewoningsmogelijkheden. De boeren konden de dorpen verlaten en zich verspreid in het land gaan vestigen. Deze vestiging was echter wel aan beperkingen gebonden, want de bedrijven hadden een goede uitweg nodig. Daarom vestigde de boerenbevolking zich op de hoge wallen langs de oude waterlopen en langs de nieuwe dijken. De boerderijen bezuiden de Friesestraatweg, tussen Langeweer en het Aduarderdiep liggen langs de bedijking van de Langeweersterpolder uit 1275. In deze tijd zal een deel van de boeren langzamerhand de dorpswierden hebben verlaten om zich in het omringende land te vestigen. Op plekken waar boerderijen reeds lang op huisterpen stonden bleef de situatie ongewijzigd en in een laaggelegen gebied als de Lagemeeden bleef het wonen op huisterpen nodig en misschien hebben de bewoners in die tijd nog wel wierden opgeworpen of verhoogd, omdat de waterafvoer daar in regenachtige tijden niet optimaal was.

Dijken meer dan dijken

Deze nieuwe dijken kwamen niet alleen de boeren ten goede, maar ze werden ook als wegen gebruikt. Langs de Riet lag de dijk Hogeweg-Spanjaardsdijk en successievelijk werd deze rivier afgedamd.
Eén afdamming kwam te liggen in de bocht ter hoogte van boerderij “De Vette Koe” even ten zuiden van de Friesestraatweg. In diezelfde tijd maakten inpolderingen ten westen van Aduard een nieuwe verbinding tussen de stad Groningen en Friesland mogelijk. Voordien viel Friesland door het noorden alleen maar via de Marne en de Lauwerszee te bereiken en in het zuiden via de zandrug van Vredenwold. Deze nieuwe weg liep vanaf Zuidhorn over de afdamming in de Riet en ging langs Aduard over de oostelijke bedijking van Hoogemeeden-Zuiderham om vervolgens via Steentil en Dorkwerd de stad te bereiken.
Een andere mogelijkheid om de stad Groningen te bereiken bood de zomerroute. Deze route liep langs de Langeweersterweg, Munnikeweg, Nieuwbrug, Leegkerk en vervolgens via de Leegeweg naar de stad.