De Heilige Richardus
Richard de Busto, monnik te Aduard van ca. 1235-1266
(Uit: Het Sint Bernardusklooster te Aduard van R. Post
Archief voor de
geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht
47 (1922) en 48 (1923), blz. 126 -
129)
De eerste professor van Aduard, die ons bekend is geworden, was Richardus, die ongetwijfeld zijn beste krachten heeft gegeven voor het oprichten der school en ook haar bloei heeft voorbereid. Geboren in Engeland, studeerde hij in de Vrije Kunsten aan de universiteit van Parijs, behaalde daar weldra de titel van magister en werd tot professor aan die universiteit benoemd.
Overeenkomstig den geest van zijn tijd, vatte hij het plan op naar het Heilige Land te trekken, maar werd daarvan afgehouden door de voorspelling van een kluizenares. De daaropvolgende ontmoeting van drie Friezen, Eltatus, Alfardus en Lindwardus, die hij waarschijnlijk bij de studiën in Parijs had leren kennen, deden hem besluiten naar het klooster Aduard te gaan.
Het was onder de derden abt Wigboldus (1218-1242), dat hij zich hier aan de kloosterpoort aanmeldde; aanstonds werd hem opengedaan en meer dan 30 jaren bracht de geleerde Parijsche professor als eenvoudig monnik in gebed en arbeid binnen Aduards kloostermuren door.
Ervaren in vele wetenschappen, gaf hij sinds de oprichting van het studium zijn lessen en schreef er zijn werken, die helaas verloren zijn gegaan. Slechts is een brief van hem bewaard gebleven aan een monnik van Eberbach:
Epistola beati Richardi monachi in Aldwert in qua deseribitur martyrium beati Gerardi, vita et miracula S. Silvani et aliorum ordinis nostri monachorum, qui sancte et pie vixerunt, fit mentio.
Richardus' levensbeschrijver, die waarschijnlijk kort na zijn dood de levensbeschrijving opstelde, is vol lof over de heiligheid van Richardus' leven:
De rijpheid zijner zeden, zijn ootmoed, gehoorzaamheid, liefderijk medelijden, zorgvuldige onderhouding van het stilzwijgen, zijn zorg om veel in het koor te zijn, zijn voortdurend schrijven, dicteren en onderrichten - wie kan dat alles naar waarde verkondigen? En vooral hoe trouw en ijverig en godvruchtig hij was in het houden van heilige nachtwaken en het bidden der Kerkelijke Getijden, - dat kunnen alleen God en zijn Heiligen ons zeggen, gelijk ook zij alleen hem naar waarde kunnen belonen.
Ook verhaalt deze schrijver uitvoerig van vele wonderen, door Richardus verricht, een bewijs voor de hoge achting, die deze Aduarder professor bij tijdgenoot en nage slacht genoot. Na het lezen der H. Mis kon Richard immers door handoplegging de zieken genezen; doch hij trachtte in zijn nederigheid zijn wondermacht te verbergen, door zich altijd van een of ander kruid te bedienen, waaraan hij de genezende kracht toeschreef.
Het zoeken van geneeskrachtige kruiden, wijst op een studie van geneeskunde in Aduard. Hij genas o. a. een aanzienlijke vrouw uit Uithuizen, die lijdende was aan waterzucht, een knaap die aan vallende ziekte leed.
Van zijn voorspellingsgave weet ook de kroniek het volgende te verhalen: De vijfde abt Egbertus (I254-1257) voorspelde hij, dat deze eens abt zou worden, maar dan niet lang meer leven zou; aan Geyko (1262-1268) voorspelde hij de tijd en wijze van sterven. De levensbeschrijver voegt hieraan toe, dat Richardus aan een Groninger ridder Koenraad en aan een hooggeplaatste geestelijke aldaar en verscheidene andere, die in wereldse genoegens opgingen, heeft voorspeld, dat ze zich weldra zouden bekeren en een zalige dood sterven. Zij gingen later de kloosterlijken staat omhelzen. Aan zijn vertrouwelingen wist hij aangaande de afgestorvenen spoedig na hun dood te vertellen, waar, hoelang en op welke wijze zij zouden gestraft worden.
Om de kracht van Richardus gebed te bewijzen, verhaalt de levensbeschrijver de volgende legende: Toen een Aduarder kloosterling, Ludolf genaamd, op sterven lag, trachtte de duivel met alle hem ten dienste staande middelen deze in het alles beslissende ogenblik voor zich te winnen en van God af te trekken; daarom zond de duivel een diepe slaap over Richardus, overtuigd dat, zo deze de stervende door zijn krachtig gebed te hulp kwam, deze ziel voor hem zelf verloren ging. Gelukkig werd Richardus tijdig wakker en maakte door dubbele vurigheid zijn verzuim goed; de duivel moest hijgend en puffend, doodvermoeid van de strijd, aftrekken en de ziel ten hemel laten gaan.
Onder den abt Geyko in 1266 stierf Richardus in geur van heiligheid; zijn lijk werd eerst voor de ingang der kloosterkerk begraven. Deze eer, die feitelijk alleen aan een bisschop toekwam, was voor Richard niet hoog genoeg. Na korte tijd werd zijn gebeente plechtig verheven en op aller wens in het altaar van de kapittelzaal als relikwie geplaatst.
Ongeveer drie kwart eeuw na Richardus' dood reisde de vrome abt Fredericus (1329-'35) naar Avignon om de plechtige canonisatie van Richardus te verkrijgen. Lang nog na de ondergang der abdij, bleef de gedachtenis en de verering van den zaligen Richardus levendig bewaard, zoals blijkt uit de berichten van Adam Wachtelaar, aartspriester van Groningen, aan Molanus; uit de gedichten van Stalpaert van der Wiele en de werken van den Cistercienser Henriquez. Ook noemt Martinus Hamcomius hem onder de beroemde mannen van Friesland.
Omdat hij bovendien voorkomt op de lijst van de zaligen der orde van den generaalabt Johannes de Cirey, in het missale Cisterciense en verder in alle hagiographische werken der orde, kan Richardus met recht gerekend worden onder de zaligen, die een "cultus legitimus ab immemorabili" genieten.